Geen brug te ver

Ik sla een nieuw pad in en vervolg mijn weg. Het is donker, ik zie geen hand voor ogen. Als ik mijn zaklamp gebruik word ik vast opgemerkt door alles waarvoor ik verborgen wil blijven. Ik durf niet.

 

De angst domineert me. Het voedt mijn toch al overheersende onzekerheid. Stoppen staat gelijk aan stilstaan en stilstand betekent zoveel als niets. Ik word gedreven door mijn wilskracht om door te gaan. Vóóruit.

 

Ik loop zo snel als mijn voeten en het pad, dat dooraderd is van boomwortels, toelaten. Af en toe struikel ik, grijp wild om me heen zoekend naar houvast en vind soms net op tijd een tak.

 

Ik heb geen idee van tijd en iedere keer als ik vaart wil maken, stap ik in een kuil of blijf ik haken aan een struik. Soms val ik. Hier en daar een kras op mijn gezicht.

Mijn knieën bont en blauw maar mijn botten daaronder spijkerhard en voeten die me blijven dragen.

 

Ik merk dat mijn passen standvastiger worden en mijn angst neemt langzaam af. In plaats daarvan komt er ruimte voor vertrouwen. Wennen mijn ogen aan het donker of wordt het al licht?

 

Voor me gaat het pad over in een loopbrug. Het is een brug te ver. Wat heet brug. Het is een krakkemikkig ding, bomvol gaten.

 

Het is nu of nooit. Een diep weten binnen in mij fluistert onmiskenbaar: doe het! En daar ga ik. Ik kijk niet meer om naar het donkere bos dat ik achter me heb gelaten met alle angst en onzekerheid er midden in.

 

Ik hink, stap, spring me een weg naar het einde. Voorbij de brug groeien de bomen tot in de hemel, de sky mijn limit.